Spookverhalen over de omgeving
Men kan zich voorstellen bij het lezen van de geschiedenis van Molenrij en onze boerderij, dat de vroegere bewoners in vooral de donkere wintermaanden een tijdverdrijf zochten, om de kou en de verveling te doorstaan. Zo kent het platteland van Groningen talloze spookverhalen. Hieronder twee van deze verhalen waarvan de eerste zich afspeelt in Molenrij (misschien wel onze boerderij?):
Een oud spookverhaal
Kloosterburen, 1926:
hozebanden (kousebanden) lös en zunner zunde (zonder zonden)
Ien Meulenrieg bie Kloosterboeren woonde vrouger n boer, dij zien staifzeun mishandeld het. Dou e dood was en de liekstoatsie (lijkstoet) noar Kloosterboeren ging, zaggen de lu (zagen de mensen), dij hom volgden, hom veur zien aigen zollerglas (zolderraam) zitten. Hai keek heur achternoa, of alles wel goud ging. Ze konnen hom nait kwiet worren.
As femilie s oavens van verziede (visite) thoes kwam, den vloog heur alles rechts en links om oren en altied werren doar deuren opengooid. T was n echte poltergeest! Op n duur wazzen ze zat van dat spektoakel ien hoes en doarom hemmen ze n priester kommen loaten.Dij mos hom verbannen.
Dat het hail wat muite kost, want de geest wol nait vot. Hai mos noar t Wiede (geen idee waar dat is) bie t hoogvonner (hoog bruggetje) ien Weister Weg (de weg naar Wehe-den Hoorn), mor hai mag elke zeuven joar ain hoanetree (hanestapje) dichter bie zien ploats komen.
Zo n priester, dij geesten bant, mout zunner zunde wezen en zien hozebanden mag e nait vaast moaken, want den ken e t nait.
Uit: E.J. Huizenga-Onnekes (1992):
Heksen- en duivelsverhalen in Groningerland. Futurum Ten Boer
Meer spoken in Molenrij
In de provincie Groningen woonden kwakzalvers en wonderdokters, die niet minder schadelijk waren dan duivelbanners. Een paardendokter zei eens: ‘Het genezen van paarden en kinderen heeft veel overeenkomst: geen van beiden kunnen ons zeggen wat de kwaal is en waar het zit. Dit alles moeten wij door ondervinding ontdekken: door zien, voelen en luisteren’.
Geen wonder, dat er moeders waren, die voor hun zieke kinderen medicijnen van de veearts kwamen halen en hun kroost een paardendrank lieten innemen.
De veearts Jan Smit te Kloosterburen, die omstreeks 1820 overleed, beoefende ook zo nu en dan de kunst van duivelsbannen.
Op een keer werd hij geroepen bij Jan Hendriks Stiekema, die een boerderij ten oosten van de Molenrijg had. Daar hield zich een zo grote menigte duivels, spoken, heksen en boze geesten op, dat het vee angstig in de stallen stond te loeien en te hinniken.
Het lukte Jan Smit al dat gespuis te verdrijven, maar de wijze waarop hij het deed hield hij geheim. Wel is bekend, dat hij de boosdoeners op een boerenwagen bijeenbracht en er mee naar het Maar, een klein vaarwater reed.
Daar kwam hij met de duivels en andere boze geesten overeen, dat hij hen zou loslaten, mits ze beloofden er te zullen blijven en niet naar de stal zouden terugkeren. En ook in dit geval werd de voorwaarde gesteld, dat ze alle jaren een hanestap dichterbij mochten komen. Toen het akkoord gesloten was riep de veearts-duivelbanner:
‘Hokus, pokus, pars,
Een, twee, drie, mars!!!
De meerijdende jongen, die ook in dit verhaal een rol speelt en evenmin als die in Munnekezijl mocht omkijken, hoorde een luid gesuis, gesis en geschuifel en zag op de oren van een van de paarden een blauw licht, dat een onaangename lucht verspreidde en spoedig verdween. De verschrikte paarden steigerden hoog en keerden met geweldige sprongen met de lege wagen terug.
Hier kan nog bij worden aangetekend, dat het ‘hokus, pokus’, dat vandaag de dag nog wel als toverspreuk door goochelaars wordt gebruikt, eigenlijk ‘hoc est corpus’ of liever ‘hocus pocus est paratus’ moet zijn.
Met het eerste bedoelden de duivelbanners de goocheltas. Ze gebruikten daarmee een verbastering van het middeleeuws Latijn ‘joci poci’ (het spel uit de zak). Met het andere wilden zij zeggen, dat het door de lucht verdwijnt.
Uit: P. Terpstra: Volksverhalen uit vroeger eeuwen. (De Kroniek, Leeuwarden).
Zo zijn er nog meer spookverhalen rondom Molenrij en in de omgeving bij de diverse (ook reeds afgebroken) borgen, boerderijen en steenhuizen, maar vooralsnog houden we het maar even bij deze 2 verhalen.